De dag begint als een gewone dag. Dat wil zeggen, na onverklaarbare hypers gisteren verloopt de nacht onrustig, met een aaneenschakeling van het trrr-trrr-trrr van m’n sensor, die me vertelt dat ik een hypo heb. Dus een tikkeltje gesloopt kruip ik uit bed, maar: het regent niet, dus dat is gunstig. Ik moet namelijk even boodschappen doen.

Terug thuis, boodschappen weggezet, loop ik even naar buiten om de planten te controleren. Vooral de potgroenten hebben dagelijks aandacht nodig! Gelijk gooi ik het groenteafval in de groenbak. En het schiet me te binnen dat ik nog wat wil snoeien, dan kan dat afval ook gelijk mee. Zo gezegd zo gedaan.

Net voordat ik de groenbak terug wil zetten op z’n plek, valt me op dat de alsem en de klimop elkaar naar het leven staan. Snel stap ik nog even met één been naar het muurtje erachter, en buk om de planten een beetje uit elkaar te trekken.

Het muurtje blijkt nat en glad. Mijn voet glijdt weg en stort 40 centimeter naar beneden. Met mijn gewicht erachteraan. En mijn hand, vlak boven het muurtje, blijft daarop hangen terwijl ik m’n evenwicht probeer te houden. Waardoor ik door m’n pols zak.

“Krak.”

Het geluid laat er geen twijfel over bestaan. Dat was mijn pols die brak. Ik weet het meteen, ook al heb ik nog nooit iets gebroken. Allerlei mogelijke valpartijen, met de fiets, van het paard, snowboardend, klussend, noem maar op. Blauwe plekken te over, kneuzingen, verrekkingen, verstuikingen, gescheurde pezen, oogverwondingen, diepe schaafwonden, voortand eruit, alles behalve botbreuken.

Voor alles is een eerste keer, heet dat.

Shit.

Gelukkig kan manlief me naar de Eerste Hulp brengen, en na een aantal foto’s, analyses, en heel veel wachten, zit ik nu weer thuis, met een knaloranje gipsarm. M’n bloedsuikers vliegen weer gigantisch uit de bocht, met al die adrenaline en cortisol die door m’n lijf giert.

Het begint langzaam tot me door te dringen. Dit is even iets anders. Dit betekent weken, maanden, misschien wel een jaar niet kunnen doen-wat-ik-altijd-doe. Niet sporten, fietsen, en weet-ik-niet-wat, de komende weken iemand nodig hebben bij allerlei ‘normale’ handelingen. Zelfs het steeds moeten verwisselen van de naald van mijn insulinepen gaat heel moeizaam met één hand…

Ik begin in paniek te raken… Het is zomer! Ik wil niet opgesloten zitten! Die hele pandemie is nog niet eens over! Hoe kan ik mijn diabetes regelen als ik niet kan bewegen, vreselijk! En wat komt er allemaal nu op de schouders van mijn lief!

Kon ik de tijd maar terugdraaien. Wat een ellende. Door één onhandig momentje. Ik ben boos op mezelf, maar dat helpt niet. Ik ben verdrietig, maar dat helpt ook niet. Ik ben gefrustreerd, en een beetje bang, maar het heeft allemaal geen zin.

Dus ga ik maar zitten, en typ het verhaal, met één hand, in de hoop dat ik weer rustig word. Iets kan verzinnen waar ik blij van word, waar ik naar uit kan kijken. Een lichtpuntje. Want dit is ECHT niet wat ik wil.

Zucht.

Het enige wat ik kan verzinnen is dat ik nu weer eens zou moeten kunnen gaan tekenen. Want het is gelukkig m’n linkerpols ‘maar’. En het schijnt dat er ergere dingen in de wereld zijn.

Maar daar heb ik nu effe niks aan.