We staan samen in het water te turen, gefascineerd door de scholen barracuda’s die we hier nog niet eerder in zulke aantallen hebben gezien. Herinneringen komen boven, aan die duik toendertijd, in de tropen, waarbij we van een paar meter afstand door een enorme barracuda werden geobserveerd tijdens onze safety stop. Het werd nòg spannender toen de duikgids zich achter ons probeerde te verschuilen. Uhhh…moet ik me zorgen gaan maken? Het liep toen gelukkig verder goed af, het beest had een andere lunch in gedachten. Maar ineens rijzen de twijfels of het wel zo veilig zwemmen is, hier.

We zien een enorme zeeschildpad voorbijkomen, die rustig het haventje verlaat, nog met één puf boven water komt en dan koers zet naar open zee. Er staat een flinke wind, en als we ons omdraaien om terug te lopen waait zijn t-shirt op en vliegt de leesbril, die met één pootje in zijn boord hing, zó over de stenen… over de rand… plons!… het water in. Shit. Dat was een dure leesbril… hoe moet dat nou, zonder? Het begint al donker te worden, en de rimpelingen in het water maken het onmogelijk om te zien waar ie naartoe is verdwenen. “Ik duik ‘m morgenochtend wel op!” zegt hij lakoniek. Huh? Tussen die boten en barracuda’s?

De volgende morgen gaan we als eerste weer naar de haven. Mèt snorkel. En zwembroek. Er staan een paar locals te vissen… ook dat nog, straks heeft ie een haakje in z’n nek. Maar hij is vastberaden en stapt er op af. “You speak English?” Er volgt wat gemompel. Een man zegt iets wat lijkt op “…little… German…” Dit antwoord volkomen negerend barst hij in hoog tempo los met een “I am going into the water because yesterday I was here and I lost my glasses over there so I am going to jump so watch out..” Vage niet-begrijpend glimlachende gezichten kijken hem aan, terwijl hij prompt met een enorme plons in het water verdwijnt, verbaasde – en nu ietwat natte – toeschouwers achterlatend.

Terwijl ik op m’n knieën op de kade probeer mee te kijken, duikt hij keer op keer onder, tussen de wirwar van touwen en boeien, het bootje naast hem van zich afhoudend. Ik kijk opzij en zie dat de verbijsterde vissers aandachtig volgen wat daar allemaal gebeurt, terwijl we wilde proestgeluiden uit de snorkel horen komen. En dan komt hij naar boven met de bril in zijn triomfantelijk omhooggestoken hand. “Aaaahhhhh!!!” klinkt het enthousiast om me heen en de nu lachende toeschouwers barsten spontaan uit in een applaus.

Later in de week hangt de bril weer aan z’n boord (hoezo eigenwijs) als we snel uit een bus moeten stappen. Tot ie er ineens niet meer blijkt te hangen. “Laat maar,” zegt hij. Op de één of andere manier is de trofeebril toch ontsnapt, zijn eerdere heldhaftige reddingsactie ten spijt. Zooooo jammer, dit…

We fietsen, druk pratend, als ik ineens een onbedoelde gast rècht in m’n luchtpijp krijg. Ik stik zowat en probeer het beest hoestend en proestend weer naar buiten te werken. “Kijk jij eens, zie je ‘m nog in m’n keel?” vraag ik smekend. Abrupt remt hij om me te hulp te schieten, maar bij het afstappen zwaait zijn been tegen een paaltje dat pal achter hem staat. Zijn standbeen staat net iets lager in het gras, en de zwaartekracht doet de rest. Ik zie hem langzaam achterover vallen en zó de helling af koprollen, een smoothie makend in zijn rugzak met onze boodschappen van de markt. Gelukkig mankeert hij zelf niks, op ietsje geschaafde knieën na. Gek genoeg is de fiets wèl gewond, en staat hij vervolgens op het fietspad het aanlopende spatbord te repareren. Geen nood, hij is niet voor niks in onze straat ‘de fietsenmaker’. En ‘de loodgieter’. En ‘de stratenmaker’. En ‘de raadgever’. En ‘de aanpakker’. En…

We fietsen weer eens, want dat doen we nou eenmaal graag, om een boodschap naar een naburige plaats in de hoop om nèt voor sluitingstijd bij een winkel te zijn. Er loopt een man ons tegemoet, met de fiets aan de hand. Automatisch kijken we allebei naar de fiets, terwijl we hem passeren. Ja hoor, lekke band. We houden tegelijk in en kijken elkaar aan. “Heb jij nog een goed pompje aan jouw fiets?” vraagt hij aan me, en ik knik. “Volgens mij wel ja, wil je…?” We stoppen en kijken achterom naar de man, hetzelfde denkend: als ie nou rechtsaf de wijk in loopt… Maar hij slaat linksaf, de polder in. We keren om en gaan hem achterna.

Binnen 10 minuten is de band gelicht, het gat gevonden, geplakt, de band er weer opgezet, opgepompt, en kan de man zijn weg fietsend vervolgen. Hij bedankt ons uitvoerig en stelt zichzelf nog even voor, terwijl we uitgebreid handen schudden.

Als we weer wegfietsen, kijk ik even hoe laat het is, en of we nog op tijd bij de winkel kunnen zijn. “Het is altijd wat hè, met die man van jou” zegt ie. Ik pak zijn hand en druk er een kus op. Ja, inderdaad… héérlijk.