Het is over een paar dagen mijn jubileum: 8 jaar auto-immuun diabetes. Het hoort inmiddels bij me. De bekende rugzak die je nooit af kan doen. Ik ben er altijd mee bezig, vergeet het ook wel eens, vervloek het, negeer het soms. Mijn dagen zijn gevuld met hypo’s en hypers. En dan, op een ‘gewone’ avond, gebeurt het.

Ik heb me suf gerekend, eerdere situaties geanalyseerd, en weloverwogen mijn insulinedosis vastgesteld. Als ik ontspannen op de bank hang voor de televisie, voel ik de opwelling in mijn lijf van een aankomende hypo. Ik check m’n bloedsuiker en ja hoor: die is te laag en daalt ook nog eens hard. Zucht. Dus ik begeef me maar weer naar de kast waar al m’n voorraadjes liggen van ongezonde maar koolhydraatrijke dingetjes. Gelijk maar aan de druivensuiker, die werkt tenslotte het snelste.

Zeven minuten later is ie nog ietsje gezakt, maar stabiel.

Drie minuten later is ie toch verder gezakt, en is de trend weer naar beneden. Ik stouw nog een hand Dextro naar binnen. Ik begin te zweten. Een gevoel van paniek begint zich door m’n lijf te verspreiden, een teken dat het serieus mis is. De man kijkt bezorgd mee. Is ie nou nog steeds zo laag? Zonder dat ik het besef verstrijken er weer een paar minuten en heeft hij de telefoon in z’n hand. Ik ga 112 bellen, zegt hij. Ik protesteer. Nee joh, natuurlijk niet, wat doe je nou met die telefoon… ik moet… m’n glucose hebben… m’n meter… waar is… Ik bazel en weet het niet meer.

Voor mijn gevoel het volgende moment – maar in werkelijkheid twaalf minuten later – staan er twee ambulancemedewerkers in de kamer. Koffers klappen open, ik krijg allerlei meters, draden, slangen aan m’n lijf, een infuus in m’n arm geprikt. Ik kan niet stoppen met trillen, ook mijn been stuitert op en neer. Er worden allerlei vragen gesteld, die ik maar moeizaam kan beantwoorden, mijn hersens denken geen zinnen, mijn mond wil geen woorden maken. Het zweet gutst aan alle kanten, mijn voorhoofd druipt en ik ben drijfnat. Ik geef me over.

Na twee canules met glucoseoplossing, nog wat siroop, en een stukje brood met pindakaas, ben ik flink misselijk maar kom weer een beetje bij. Uiteindelijk stijgt m’n bloedglucose natuurlijk megahoog door, en blijft de hele nacht te hoog. Volgens het gegeven advies zetten we de wekker iedere twee uur, en meten we weer hoe het ervoor staat. Het duurt nog tot 3 uur nà een driedubbele dosis insuline voor het miniontbijt, tot het eindelijk begint te zakken.

We praten over gisteravond. Hoe angstaanjagend het is, dat dit zomaar kan gebeuren. Hoe fijn het is, om samen te zijn en er voor elkaar te zijn. Hoe fijn het is, dat in een land als Nederland in ieder geval hulp voorhanden is. Hoe anders het zou zijn als we – zoals we eigenlijk stiekem willen – in een ander land woonden, ver weg van de stad en een ziekenhuis.

Ik ben er goed doorheen gekomen, wat de fysieke gevolgen zijn op lange termijn zal ik nooit weten. Maar ik merk ook dat het me behoorlijk raakt. Zo hulpeloos te zijn. Zo machteloos. Zo niet in staat om na te denken, te handelen. Wat als mijn hersens hier schade van ondervinden. Wat als ik steeds minder de oude ben? Wat gaat het me kosten? Ga ik behalve mijn gezondheid, mijn werk, ook mijn vrienden verliezen? Ben ik nog oké? Ben ik nog genoeg om van te houden?

Hoe ziet de toekomst eruit?

Dat weet natuurlijk niemand.

Maar diabetes… echt, het is onzichtbaar, maar het is menens.