Het is weer zover. Het is de laatste mooie dag, vanavond wordt het echt herfst, zeggen ze. In ieder geval gaan de temperaturen omlaag en gaat het regenen. Het lijkt me dus een goed moment voor het jaarlijks terugkerende droevige klusje. En dat is: het schoonmaken van het vogelhuisje, wat regelmatig gasten heeft. Soms is er een tweede nest in de zomer, dus ik wacht altijd héél lang met inbreken. Maar onderhand moeten ze wel weer kunnen beginnen met het bij elkaar scharrelen van een nieuw schoon bedje, zodat ze kunnen schuilen voor de regen, wind en koude nachten. Dus ik moet aan de bak.

Een rotklusje, dat wel. Waar ik ieder jaar tegenop zie.

Het is natuurlijk een beetje viezig, maar dat is het ergste niet. Eerst zijn er de twijfels, wanneer is het het juiste moment, wat als ze nou net een schuilplekje hebben ingericht en bekleed? Dan moeten ze overnieuw beginnen. Maar vooral: wat ga ik aantreffen? Want tja, niet alle eitjes komen altijd uit, niet alle uit het ei gekropen vogeltjes overleven en vliegen gezond en wel uit, zo is nou eenmaal de natuur. Alleen wil ik daar het liefste niet zo mee geconfronteerd worden…

Daar gaat ie dan. Ik haal het huisje van de haak in de muur. Haal de pinnetjes eruit. Til voorzichtig het dakje op. Ohhhh….

Eén eitje, ligt er. En… een vogeltje.

Het lijkt een redelijk volgroeid beestje, te groot denk ik om vertrapt te zijn door z’n broertjes en zusjes. Zou ie ziek zijn geweest? Misschien niet genoeg voor zichzelf opgekomen toen de anderen steeds brutaler werden? Heeft ie niet uit het gat durven springen?

We zullen het nooit weten.

Ik geef ‘m een laatste rustplaats, in het weiland.